Aangekomen bij Wetsens zet mijn fiets neer. Ja, ik zag het al op de kaart: er ligt een gave ringstructuur in het land. Dat moet de onderkant van de afgegraven terp zijn. Gelukkig ligt daar een pad. Voordat ik naar het kerkje ga loop ik eerst maar eens een rondje. Ik kom langs een paar huizen en ik ga dwars over een boerenerf. Ik word blij van de weidevogels die ik hoor en ik zie een nattige laagte in de verte. Zou het water daar onlangs zijn opgestuwd?
Ik denk aan het land hier, waar mensen al meer dan 4000 jaar hard gewerkt hebben. Het land waarop gezien de problematiek van de wereld van nu, nog altijd en met vallen en opstaan geploeterd wordt. De torenloze eeuwenoude kerk zie ik van alle kanten in het geboomte liggen. Wat is dat toch, waarom spreekt mij toch de weidsheid zo aan, de weidsheid die van dichtbij zo afwisselend is? Komt het door het geborgene van de terpen met zo'n oude kerk als een baken in het land? Of is het ‘t samenkomen van dat alles en de afleesbaarheid van een paar duizend jaar harmonie tussen mens en natuur: zoiets moet het zijn denk ik.
Ik loop de terp op naar de kerk, de geschiedenis stapelt zich onder mij op. Ik ga door het hek en met een lichte weemoed loop ik langs de graven rondom de kerk. Zelfs de doden lijken hier, midden in de gemeenschap, het contact te voelen met het omliggend land. Ik zie muren met kloostermoppen, tufsteen en ook rondboogfriezen, bijna duizend jaar oud. Het is hier stil, of ervaar ik de stilte in mezelf?
De deur van de kerk is van het slot, ik mag naar binnen. Bang om mijn hoofd te stoten buig ik mijn hoofd als ik door de deur ga, sta als vanzelf stil en kijk om me heen. Mijn schouders ontspannen, even staat de tijd stil. Kale witte muren met nissen die ooit een functie moeten hebben gehad. Wat een licht: de vensters tekenen zich af op de witte muur aan de overzijde. Het kerkmeubilair is tegen de muren geschoven en wat verdwaald staat er een piano. Groots is de ruimte en intiem tegelijk.
Ik loop langzaam naar voren. Ik kijk opzij en plots zie ik een gouden vogel en eieren. Hij lijkt voor mij op te schrikken en weg te vliegen. Op een rouwbord? Dat is toch altijd voor een prominent iemand van vroeger die van adel was of zo? Langzaam dringt het tot me door. Een verschrikt opvliegende grutto, onze Nationale Vogel hangt hier. Als ik de zilverkleurige tekst lees op de zwarte lijst van het rouwbord dan blijkt het hier te gaan over die rondvliegende eieren, een verbeelding van al dat leven dat geen kans heeft gehad, van hen die niet geboren zijn: Dy't Net Berne Binne. De grutto zelf is dus gelukkig nog niet opgegeven. Wat ontregeld schuifel ik verder en probeer betekenis te geven aan dit rouwbord juist hier op deze plek